Ik lig in de zetel, mijn ogen dicht.
De wolken hangen in sluiers over de zon.
Er waait een zacht briesje.
De geur in de lucht doet me denken aan Zuid-Afrika.
Aan de geur die ik met Zuid-Afrika associeer.
Dat was een mooie reis naar Zuid-Afrika.
Ik beeld me in dat ik er weer heen vlieg.
Vetrek ‘s morgens en aankomst ‘s avonds. Er is niet veel tijdsverschil.
Of namen we een nachtvlucht toen? Of was dat naar Cuba?
Ik weet het niet meer.
Mmmm..ik zucht, Zuid-Afrika. Ja. Zoveel herinneringen.
Ik hoor gezoem dichterbij komen.
ZZZMMMM.
Ik open mijn ogen en hou mijn hand als de klep van een pet erboven, om tegen het zonlicht in, te zien wat er gebeurt hier in de bloembak voor mijn neus.
Het is een dikke bij die het ene bloemetje na het andere induikt.
Wanneer ze nectar vindt, zoemt ze op een andere manier meen ik te horen.
Zuigt ze die nectar op? vraag ik me af. Die zoemt klinkt toch wel eerder zuigend?
En waar slaat ze die nectar op, en spuwt ze die dan straks in de raten van haar honinghuis weer uit?
Als je de activiteit van die bij zo aandachtiger volgt, kan je toch niet anders dan je verwonderen. Met wat een ingenieuze systemen is de hele natuur uitgerust. Wijzelf incluis.
Systemen die allemaal verbonden zijn met elkaar. Allemaal.
Geen bloemen geen bijen. Geen bijen geen vruchten en bloemen en groen. Geen vruchten geen eten. Geen groen geen zuurstof. Geen zuurstof geen mensen. En ga zo maar door.
Waar zou die bij vandaan komen? Is er een imker hier in de buurt? Woont ze daar in een kast?
Misschien op een dak ergens hier in de stad?
Of komt ze van een wilde nest? God weet waar die dan hangt?
Woont ze ver van hier? Vliegen die kilometers ver, die bijen, of eerder maar honderden meters?
Ik zou het eens kunnen vragen aan Mr. Google. Maar ik laat het maar.
En ZZZMMMM, ze is weg, god weet waarheen.
Ik kijk half soezend nog wat rond en geniet van de bloemen.
Mijn oog valt op de mieren.
Ja, de mieren.
Dat is een ander paar mouwen.
Vreselijk ingenieus ook, hun tochten. En de hopen fourage die ze verslepen naar ergens een nest hier in de buurt. In rijtjes lopen ze af en aan, gedisciplineerd en volgens een uitgekiende regie, lijkt het mij.
Maar hoezeer ik ook gefascineerd kan zijn door hun doen en laten, toch is mijn houding tegenover hen problematischer, en wel hierom.
Ze veroveren stilaan het hele terras, en ik moet uitkijken of ze zitten binnen.
En dat wil je niet.
In mijn ouderlijk huis hebben we mieren zo lang het er staat. En dan nog wel in de broodkast.
De broodkast is niet alleen een kast voor het brood.
Ook de koeken en de chocolade worden er bewaard, de boter en de confituur, de peperkoek en de honing. Een gedroomde haven voor de strandjuttende mieren. Je kan je voorstellen wat een festijn het daar voor hen is.
Ze kruipen overal in. In het rozijnenbrood, in de confituur- en honingpotten.
En meestal geraken ze er ook weer uit, met een vette buit.
Maar soms, wel, best geregeld eigenlijk, blijven ze plakken, omdat ze te diep in de pot gekeken hebben.
Dronken van de zoetigheid geraken ze onmogelijk nog los en vast plakkend wacht hen daar het droevig lot hunner dood helaas.
Wat we ook probeerden in die 60 jaar om ze er weg te krijgen, niks heeft geholpen, elk jaar zijn ze er weer. Elk jaar.
Ze hebben ergens in de muren en kieren hun geheime routes en autostrades langs waar ze zelfs zonder GPS naadloos hun weg terug vinden naar de broodkast.
Elke zomer, elk jaar.
En dan volgt er uiteindelijk toch op een moment een trieste menselijke aanval met een of ander chemisch product om de beestjes voor een tijdje te verjagen.
Want mieren tussen je boterham, het smaakt toch anders, en het kraakt ook een beetje.
Als ze nog niet helemaal dood zijn beginnen ze misschien wel een nest in je maag. Je weet maar nooit.
En dan braak je uiteindelijk mieren uit in plaats van woorden.
Daar wil ik niet aan denken.
Dus verhinderen moet ik het volkje om ook hier binnen autostrades aan te leggen om te blijven plakken.
Betreft deze kwestie heb ik Mr. Google wel geraadpleegd.
Ik wilde de mieren namelijk op een geweldloze manier van gedachten doen veranderen.
Hij zei me in verschillende artikels dat ze weg bleven wanneer er o.a. munt en lavendel op hun pad verschijnt. En nog een paar kruiden.
Het toeval wil dat hier op het terras munt en lavendel voorhanden is.
Met veel hoop trok ik een paar muntstengels uit en ook lavendel en legde ze kundig op hun pad.
In spanning afwachtend of ze weg zouden blijven.
Eerst leek het er op. Maar nee, ze wandelden gewoon er naast!
Koperen muntjes her en der gelegd, volgens een ander advies. Denk maar niet dat dat dan helpt.
Zodoende heb ik uiteindelijk met pijn in het hart een mierendoosje moeten zetten. Om ze te vangen en op andere gedachten te brengen. Vreselijk ik weet het. Heb jij een betere tip?
Allemaal zijn ze niet weg.
De meest voortvarende zie ik zelfs in de munt- en lavendelpot omwegen maken.
Maar naar binnen, naar binnen wagen ze zich voorlopig toch niet.
Dat lig ik allemaal te bedenken in mijn half soezende bui, voor er straks mogelijks een onweer komt.
Het is zomer denk ik.
De symptomen van mijn toestand vallen op dit moment wel mee en ik kan ademen.
Ik verlang naar vroeger, naar mijn verre en dichte reizen.
Maar besluit tevreden te zijn met wat er is.
Het goede gezelschap van de insecten en de bloemen.
Een zwerm zwaluwen die tsjirpend in wisselende formaties hierboven cirkelen.
Met minstens vijftien zijn ze zeker, misschien wel twintig. Hun kwieke vlucht in snelle wendingen maakt het me onmogelijk hen te tellen.
Vanavond als ze gaan slapen, wordt hun gevlieg overgenomen door wat vleermuizen, trager in de vlucht en minder talrijk. Ik zal ver in bed liggen tegen dan, echt tellen ga ik ze niet meer doen.
Het briesje doet de schelpjes van de luster binnen zachtjes tingelen.
Het is zomer.
Ik mis heel veel, maar er is ook wel genoeg schouwspel om me troost te bieden zo hier op mijn terras.
Het is zomer denk ik.
Het is zomer.