“No one has ever measured, not even poets, how much the heart can hold”
(Zelda Fitzgerald)
Net voor we de auto instapten, zag ik de muur met deze graffiti en nam nog gauw een foto.
Dat hart. Het stond er zo verloren op de muur. Schrale, verdwijnende contouren, met een dikke rode spuitspat boven. Eén er onderaan in.
Een gat er naast.
“Drive by shooting, dacht ik later. Gelukkig hebben ze het hart gemist.”
Gelukkig hebben ze het hart gemist.
Een fluohart. In fel contrast tegen de zwarte muur.
Als je een hart tekent ergens , groot of klein, dan denk je vermoedelijk toch aan liefde. Of aan graag zien, of aan graag hebben. In elk geval toch zoiets. Dan denk je aan een mens, of mensen, of de wereld, of misschien een ding. Aan een soort welkom, vriendelijkheid, verlangen. Of teken je gewoon een hart, spuit je het op de muur in dit geval. Zomaar, zonder reden. Dat kan ook natuurlijk.
Maar toch, het is een hart. En geen revolver of een bijl.
De rode spatten er omheen, maken het vurig, wild, of bloederig, ook dat.
Het gat ernaast – het lijkt een schot geweest te zijn – maakt er een intrigerende constellatie van. Een heel verhaal. Toch in mijn kop.
“Gelukkig hebben ze het hart gemist”. Die gedachte, die lucht op.
Het kogelgat zit vlak ernaast. Schieten zouden we moeten afschaffen.
Een onverwoestbaar hart. Eén zonder pijl erdoor, één zonder kogelgat.
Hoe is dat tafereel er gekomen, daar op die muur? Dat weet je niet.
Was dat gat er eerst, of toch het hart?
Hoe kwam dat gat er, wàs het van een revolver?
Of wilde iemand er iets boren en mislukte dat gewoon? De verkeerde boorset mee?
En die rode spatten, wie heeft die erbij gezet?
Heeft één mens heel die muur zo versierd? In één keer?
Of ontstond elk stuk van dat verhaal apart, op ander dagen, uren, tijden, door altijd andere handen ?
Alleen de mensen die het deden kunnen het weten, en of ik ze ooit zou ontmoeten om het me te vertellen, lijkt me behoorlijk onwaarschijnlijk.
En het geeft niet. Ik hoef het helemaal niet te weten.
Ik heb genoeg aan de zwarte muur met het fluohart, de rode spatten en het kogelgat.
Een mens was daar, een mens deed dat, en ik, een ander mens, heb het gezien.
Dat is ons verhaal.
Kleine daden, kleine lijnen komen samen.
Ik zit er hier zelfs over te schrijven.
Alles hangt aaneen, hoe afgescheiden we ons soms ook voelen.
Ik heb iets met dat beeld, daar op die zwarte muur, het trok mijn aandacht.
Een hart, vol van geschiedenis. Welke geschiedenis dat ook mag zijn.
In elk geval nu ook een stuk van mijn geschiedenis.
Harten vinden elkaar. Per toeval of bewust. Niet altijd, soms lopen ze jarenlang verloren.
En, als ze open staan. Of als het ene hart het andere opent. Niet sluit. Gesloten harten zijn toch moeilijk.
“No one has ever measured, not even poets, how much the heart can hold”
“Niemand heeft ooit gemeten, zelfs geen dichters, hoeveel het hart kan dragen”
Hoeveel het hart kan dulden.
Harten vol van geschiedenis.
Elk hart is vol van geschiedenissen.
Van oude, nieuwe, en verhalen die nog moeten komen.
We bewaren ze allemaal in ons hart.
We hebben lief, we maken ruzie, we verliezen en we winnen, het hart dat breekt, het hart dat heelt, het hart dat klopt, het hart dat sterft.
Ik zag een hart op een zwarte muur en nam het mee naar huis.
‘If I can stop one heart from breaking’
If I can stop one heart from breaking
I shall not live in vain;
If I can ease one life the aching,
Or cool one pain,
Or help one fainting robin
Unto his nest again,
I shall not live in vain.
(Emily Dickinson)
Dit prachtige gedicht moest ik hier toch bij zetten, vond ik.
Het past, de klare eenvoud treft de kern van de zaak, die van het leven.
Meer valt er niet te zeggen.